Eerder verschenen in Marie Claire België – juni 2017
Ze genoot haar opleiding aan de Koninklijke Balletschool in Antwerpen en aan de Royal Ballet School in Londen, waar ze in 2012 met grote onderscheiding afstudeerde. Na haar studies werd ze door Manuel Legris, artistiek directeur van het Weense Staatsballet en ex-sterdanser van de Opera van Parijs, aangenomen als lid van het corps de ballet. Haar passage bleef niet onopgemerkt: in 2014 werd ze benoemd tot half-soliste, in 2016 tot soliste. Nu rest nog slechts één trap op de laddder: die van principal dancer, de allerhoogste titel.
Kom je uit een artistieke familie?
“Niet echt eigenlijk. Mijn moeder danste vroeger ook graag, maar ze heeft dat talent nooit professioneel ontwikkeld. Ik ben de eerste in de familie die beroepsdanser is. Mijn beide grootvaders schilderen wel. Dat vind ik zelf ook leuk om te doen.”
Hoe ben je begonnen met dansen?
“Als kind was ik thuis altijd aan het ronddansen. Op negenjarige leeftijd ben ik dan balletlessen beginnen volgen in een amateurdansschool. Negen is eigenlijk al vrij oud om met ballet te beginnen. Toen ik op twaalfjarige leeftijd, na een auditie, werd toegelaten op de Koninklijke Balletschool van Antwerpen begon het idee om een professionele ballerina te worden stilletjes aan te groeien. Ik vond dansen steeds leuker en ik had er aanleg voor.”
Wanneer besefte je dat je van dansen je beroep wilde maken?
“Toen ik op vijftienjarige leeftijd de kans kreeg om in Londen te gaan studeren. Ik volgde een zomerstage aan de Royal Ballet School in Londen en mocht auditie doen. Vervolgens boden ze mij een beurs aan. Ik was echt heel blij: dansen aan deze gerenommeerde school zou fantastisch zijn. Het dwong me na te denken over mijn toekomst. Toen besefte ik dat ik ervoor wou gaan. In Londen had ik meer danslessen en minder algemene vakken dan in Antwerpen. Vanaf dan begon het echt serieus te worden.”
Heb je tijdens je opleiding soms getwijfeld?
“Ik heb er nooit aan getwijfeld dat ik ballerina wilde worden, maar soms twijfelde ik wel aan mezelf. Vooral in mijn laatste jaar, toen de audities eraan kwamen. Leerkrachten vertellen je altijd hoe moeilijk het is om een job te vinden en dat er veel goede dansers zijn en maar weinig beschikbare plaatsen. Dan gebeurt het dat je je afvraagt of je wel goed genoeg bent. Na enkele goede audities ging die onzekerheid gelukkig snel weg.”
Hoe kwam je bij het Weense Staatsballet terecht?
“Wenen was de eerste auditie die ik deed. Die ging heel goed want ik kreeg onmiddellijk een contract aangeboden. Het was een hele fijne auditie. Ik voelde me er op mijn gemak, het repertoire van het gezelschap trok me aan, de artistiek directeur was enthousiast om met mij te werken en ik vond de stad ook heel aangenaam. Alle puzzelstukjes vielen op hun plaats. Ik heb daarna nog enkele audities gedaan, maar in Wenen heb ik meteen een klik gevoeld. De keuze was vrij snel gemaakt.”
Wat maakt jouw job moeilijk?
“Veel dingen (lacht). Zowel fysiek als mentaal kan het heel zwaar zijn. Mentaal omdat je van de leraren, repetitoren en van de directeur soms veel commentaar moet kunnen verdragen. En in de danswereld is dat vaker negatieve dan positieve commentaar. Ze proberen je steeds tot het uiterste te pushen omdat ze weten dat er nog meer in je zit. Zeker als ik moe ben, is het wel eens moeilijk om telkens weer te horen dat het niet goed genoeg is. Fysiek kan het ook zwaar zijn, omdat we vaak een hele week repeteren, op zondag voorstelling hebben en dan maandag weer aan een nieuwe werkweek beginnen.”
Is er veel concurrentie?
“Onder de solisten is er wel al eens concurrentie omdat iedereen natuurlijk zoveel mogelijk wil dansen. Er zijn verschillende dansers die wat ouder zijn dan ik en zij krijgen vaak voorrang. Als jonge danser moet je soms geduld hebben. Ik vind het jammer wanneer ik niet gecast wordt voor een stuk, maar dat hoort erbij. Een beetje concurrentie is ook wel nodig. Het daagt je uit om steeds het beste van jezelf te geven en om beter te worden. Gelukkig zit de sfeer in het gezelschap goed. Er worden hier geen gemene streken uitgehaald. In andere gezelschappen is dat wel eens anders.”
Moet je hard op je gewicht letten?
“Ik eet heel normaal. In zware periodes met veel voorstellingen moet ik zelfs wat meer eten. Ik vermager snel als ik veel werk, dus ik moet er dan op letten dat ik genoeg koolhydraten eet met tussendoor kleine snacks om voldoende energie te hebben. Wanneer we ’s avonds een voorstelling hebben, moet ik mijn maaltijden goed inplannen. Meestal eet ik dan rond 16 uur: ik kan onmogelijk met een volle maag het podium opgaan, maar moet wel genoeg energie hebben om de hele voorstelling te dansen. Ik eet bijvoorbeeld ook druivensuiker voor extra energie. Over het algemeen eet ik gezond, maar een frietje af en toe moet ook kunnen. Ik heb nog nooit problemen gehad met mijn gewicht. Ik denk dat ik daarin geluk heb met mijn lichaam.”
Wat was tot hiertoe je favoriete rol?
“Onlangs heb ik Lise gedanst, de hoofdrol in La Fille mal gardée. Dat is een rol die vrij dicht tegen mijn eigen karakter aanleunt. Jong, ondeugend en verliefd. Het is een goede mix van klassiek ballet – technisch is het best moeilijk – en acteren.”
Zijn er nog rollen die je in je carrière zeker wil dansen?
“Nog zoveel (lacht). Ik vind dat ik de hoofdrollen in alle klassieke stukken, zoals Het Zwanenmeer en Don Quichote, wel eens moet gedaan hebben. Dat zijn echt uitdagende rollen want ze zijn technisch heel zwaar. Het moet zo’n voldaan gevoel geven om die te kunnen dansen. Ik vind het ook fijn om meer karakterrollen te dansen, zoals die in Romeo en Julia. Dat acteren vind ik echt heel leuk.”
Wat wil je na je danscarrière gaan doen?
“Dat is een moeilijke vraag. Ik hoop dat ik toch nog een lange tijd kan doorgaan. Tegenwoordig zie je veel dansers nog dansen op hun vijftigste. Het lijkt wel een nieuwe trend. Ik weet niet of ik dat zou doen. Het hangt er natuurlijk vanaf hoelang je lichaam mee wil. Eind dertig of begin veertig lijkt me een mooie leeftijd om te stoppen.”
“Veel dansers beginnen op latere leeftijd ook meer modernere stukken te dansen, omdat die toch iets minder veeleisend zijn dan die puur klassieke balletten. Ik weet niet of lesgeven iets voor mij zou zijn. Volgens mij heb ik het geduld er niet voor. Choreograferen is ook niet echt mijn ding. Ik dans liever zelf in creaties dan dat ik er een zou maken. Ik wil later sowieso wel iets met dansers blijven doen. Hen bijvoorbeeld begeleiden bij blessures. Misschien ga ik dan nog verder studeren.”